Series 2

Studie 7: Geestelijke dronkenschap!

Efeziërs
door Francis Dixon
(Schriftgedeelte: Efeziers 5:1-21)

In Efeziërs 5:18 worden de persoon die onder de invloed is van alcohol en de persoon die onder de leidende invloed van de heilige Geest is, tegenover elkaar gezet. Wij als christenen dienen ons niet te bedrinken met de wijn die van de aardse wijngaarden komt, maar met de nieuwe wijn van het Koninkrijk die uit de hemelse wijngaard wordt gewonnen, van hem die de Ware Wijnstok is (Joh. 15:1). Het onderscheid dat hier gemaakt wordt, dient een doel. Het was een heidens geloof dat God huisde in het bloed van de druif, zodat met het drinken van de wijn, men God in zichzelf indronk. Dronkenheid werd daarom gezien als een sacrament waarbij een man gezien werd als onder de invloed van de god waarmee hij gevuld was. Paulus herinnerde de christenen in Efeze aan dit heidense geloof, en wees hen daarna op de echte manier om vervuld te raken van God.

Voor wat betreft het Geest-gevulde leven, zullen we aandacht besteden aan de volgende waarheden:

  1. Het leven vervuld van de Geest is een opdracht. In Ef. 5:18 staan twee opdrachten, waaraan we dienen te gehoorzamen; ze zijn niet optioneel, ze zijn verplicht.
  2. Het leven vervuld van de Geest is een opdracht voor iedere christen. Het ervaren van de volheid van de heilige Geest is niet voor een select groepje gelovigen, maar voor iedere wedergeboren persoon. Let op het woordje ‘allen’ in Hand. 2:4 en 4:31.
  3. Vervuld zijn van de Geest is meer dan bewoond worden door de Geest. De christenen in Efeze werden ‘gemerkt’ met de Heilige Geest (Ef. 1:13, 4:30), wat betekent dat de Geest ook in hen woonde, zoals in iedere christen (1 Kor. 6:19) – maar Hij kan in ons wonen, terwijl we niet door Hem vervuld worden; we kunnen Hem bezitten, zonder dat Hij ons bezit.
  4. Vervuld zijn van de Geest is geen zaak van buitensporigheid, maar van geestelijke gezondheid. Het woord ‘buitensporigheid’ betekent dat iets alle perken te buiten gaat. Geestelijk gezondere mensen dan hen die met de Geest van God vervuld zijn, vind je in heel de wereld niet. De Here Jezus is ons voorbeeld.
  5. Het leven vervuld van de Geest moet de normaalste zaak van de wereld zijn voor de kinderen van God. Efeziers 5:18 bedoelt ‘Blijf steeds vervuld zijn…’ Gods plan voor ieder van zijn kinderen is dat ze vervuld mogen zijn met de Geest, zodat hun levens hem mogen verheerlijken in al hun persoonlijke (Ef. 5:15-21), huishoudelijke (Ef. 5:22-33 en 6:1-4) en zakelijke (Ef. 6:5-9) relaties.
  6. Vervuld zijn van de Geest betekent niet dat wij meer van Hem krijgen; het is dat Hij meer van ons krijgt. De Heilige Geest is een persoon, en vervuld raken van Hem betekent Hem toestaan om volledig bezit te nemen van onze persoonlijkheden.
  7. Het Geest-gevulde leven kun je herkennen aan bepaalde duidelijke en gemakkelijk waarneembare kenmerken. Zoals een dronken man duidelijk herkenbaar is, zo kan ook een van de Geest vervulde christen herkend worden: dezelfde kenmerken gelden voor hen allebei. Wat zijn dat dan? Zoek ze op in Efeziers 5:14-21 en neem dan de volgende zaken in overweging.

1) Een dronkaard wordt bezeten door een immens gevoel van welzijn

En dat geldt ook voor een van de Geest vervulde christen! Hij is vrolijk, opgewekt. De Grieken hebben er een mooi woord voor, dat we ook in het Nederlands kennen – ‘Euphoria’, ‘euforie’, wat betekent ‘een immens gevoel van welzijn’. De eerste christenen werden van dronkenschap beschuldigd (Hand. 2:15); de vroege discipelen vielen op door hun intense vreugde (lees Hand. 13:52).

2) Een dronkaard kun je herkennen aan zijn gezicht

En een van de Geest vervulde christen ook! Veel van onze gezichten zijn beschaduwd in plaats van stralend! Er zou een glans aan ons moeten zijn, zoals er aan Mozes was (Ex. 34:29), aan Stefanus (Hand. 6:15), aan de Here Jezus (Luc. 9:29) – en lees ook Psalm 34:5 en vergelijk Psalm 40:3 met Ef. 5:19-20.

3) Een dronkaard heeft een kenmerkend luchtje om zich heen hangen.

En dat is ook zo met een christen! Je kunt een dronkaard ruiken! – Zoek nu Ef. 5:2 op. Onze Here Jezus was een geurige gave voor God en de wereld; christenen mogen en zullen gevuld met Zijn Geest, hetzelfde zijn. Het Geest-gevulde leven is Gods manier om onze levens mooi, genadig en zachtmoedig te maken.

4) Een dronkaard kun je herkennen aan de manier waarop hij loopt.

En dat kun je ook met een van de Geest vervulde christen! Onze wandel is de manier waarop we leven, en volgens Ef. 5:15 loopt een dronkaard onbezonnen, terwijl een van de Geest vervulde mens bezonnen is, dus gedisciplineerd en vast. De dronkaard kan niet recht lopen, maar de Geest-gevulde christen kan voor God en de wereld leven op een manier die oprecht en eerlijk is in alle opzichten.

5) Een dronkaard wordt verraden door hoe hij spreekt.

En een van de Geest vervulde christen ook! Menig dronkaard heeft een haperende tong, en vaak zijn zijn woorden onzuiver en vuil. Een Geest-gevulde christen zal zijn woorden en de onderwerpen waarover hij spreekt met zorg kiezen, en natuurlijk zal een van de Geest vervulde christen een getuigende christen zijn – lees Hand. 4:20!

6) Een dronkaard is niet verantwoordelijk voor zijn daden.

Net zoals een van de Geest vervulde christen! Een dronkaard doet allerlei dwaze dingen omdat hij er niets aan kan doen, en een christen, vervuld van de Heilige Geest, zal bovennatuurlijke vruchten voortbrengen (Gal. 5:22-23) en werken doen die menselijk gesproken onmogelijk zijn – lees wat Petrus zegt in Hand. 3:12.

7) Een dronkaard wordt gekend aan zijn gezelschap

Precies zo met een van de Geest vervulde Christen! Een dronkaard neemt de kortste weg naar de bar, de Geest-gevulde christen zoekt het gezelschap van het volk van God – lees Hand. 4:23. Hoe worden we vervuld van de Geest – bezeten en gestuurd door de Heilige Geest? Denk nog eens aan die dronkaard. Hoe wordt hij een dronkaard? Door te drinken, te drinken en nog eens te drinken – en dit drinken houdt voor ons drie dingen in:

  1. echte dorst (Jes. 44:3, Matt. 5:6, Joh. 7:37-39)
  2. veel inhoud (Psalm 81:10) en
  3. een eenvoudig geloof (Luc. 11:13, 1 Joh. 5:14-15).